Monolog von Achmed aus "Amaretto"

Ik was 5 jaar. Naast ons woonde Josefine Vinkevleugel. Jo-se-fi-ne Vin-ke-vleu-gel. Die naam alleen al. Ze had prachtig lang rood haar, dat had ik nog nooit gezien. Een zonnegodinnetje.


Haar huid was bleek met kleine sproetjes. Dat had ik ook nog nooit gezien. Ze had een klein litteken boven haar lip op haar volmaakte gezichtje en geen voortanden, ze wisselde. De schoonheid van de lelijkheid.


Ze zei tegen mij: "wat een leuke klullen heb je". En ze voelde met haar slanke vingertjes aan mijn haren, kriebelde in mij nek.


Een dunne waterval van rode zijdezachte haren dansten op de binnenkant van mijn pols.


Ik moest haar litteken voelen. Of ik wilde of niet. Ik raakte 't aan met mijn vingertop, heel voorzichtig. Een kleine verhoging op haar huid. En toen zag ik voor het eerst de kleine blonde zachte haartjes boven haar roze lippen. Net de haartjes van een dikke hommel, maar dan blond. Ik wist niet dat meisjes-vrouwen haren hadden, daar.


Ik wilde het litteken proeven of ik wilde of niet. Ik stak mijn tong uit en ik ging met mijn tong over haar litteken, zo dicht bij haar lippen.


Ik proefde haar lit-teken.


Zoet, zout, zacht...


Het was een teken.


Dat zij Josefien was.


Zij opende haar lippen half. Ik zag het roze zachte tandvlees zonder voortanden. Ik wilde dat zachte vlees voelen, of ik wilde of niet, en stak mijn vinger in haar mond. Haar mond, zacht, warm... haar tong als een kronkelende slak...


Ineens geschreeuw.


"Vuile Turk! Blijf van haar af!"


Haar vader.


Ik voel het nu nog steeds, op het puntje van mijn tong.


Haar lit-teken. Het teken van haar lid.


Haar teken.


Het teken dat zij Josefien was.


En op mijn vingertop zit nog steeds haar slak.